Wilken Veen indachtig

 

Woensdagochtend, rampzalig bericht, Wilken overleden. Ik kon het wel uitschreuwen “Wilken kom terug! Dit kan niet, het is nog niet af, je moet nog door, we kunnen je niet missen!” En toen het besef: met dat hij ons, is hem het leven ontvallen, waar hij nog middenin stond. Een trotse, liefhebbende pater familias en bevlogen theoloog, die bergen verzette. Dan komt de klap pas goed aan.

Een kolos is omgevallen, heeft een bres geslagen in de harten van allen die hem liefhadden en een krater in de ontwikkeling en het bewaren van Bijbelse Theologie die het Woord present stelt in het hier en nu. Wilken, zijn ethisch kompas steeds opnieuw ijkend aan het Bijbelwoord om een weg te vinden uit de hopeloosheid van onze tijd, ons onverdroten voorgaand, het bijbels perspectief tegemoet.

Onvermoeibaar sloeg hij de rots van ongeloof, wanhoop en liefdeloosheid tot er uit een spleet licht viel op onze weg uit de slavernij in ons gebroken tijdsgewricht. Onwankelbaar in zijn overtuiging dat die bevrijding er een zou zijn in gebondenheid, gebonden aan regels, de Tien Woorden, om het collectief in al zijn verscheidenheid bij elkaar te houden. Daarin lag zijn zielsverwantschap met de theologie van Ter Schegget, vrijheid door gehoorzaamheid, een van de titels van Berts boeken.

Maar ook in hun rotsvaste geloof dat onkruid niet vergaat, dat platgewalste, verdorde of verdelgde menselijkheid, hoop en liefde, altijd weer op zullen bloeien tegen alle onderdrukking, onrecht en geweld in, hoe dan ook.

In navolging van Wilken, die onze bestuursvergaderingen altijd met een gedicht opende, eindig ik met een gedicht van Ida Gerhardt, dat niet alleen het hart van Wilkens en Berts theologie verwoordt, maar ook van Wilken zelf, een man voor wie het smalste sprankje licht, de kleinste druppel water, genoeg was om te bloeien. Laten we dat en zijn theologie koesteren en bewaren, zoals hij alles wat hem dierbaar was zelf ook koesterde en bewaarde. Rieta, zijn kinderen en kleinkinderen en wij allemaal hebben zijn nagedachtenis brood- en broodnodig.

Godlof dat onkruid niet vergaat.
Het nestelt zich in spleet en steen,
breekt door beton en asfalt heen,
bevolkt de voegen van de straat.

Achter de stoomwals valt weer zaad:
de bereklauw grijpt om zich heen.
En waar een bom zijn trechter slaat
is straks de distel algemeen.

Als hebzucht alles heeft geslecht
straalt het klein hoefblad op de vaalt
en wordt door brandnetels vertaald:

‘gij die miljoenen hebt ontrecht:
zij komen – uw berekening faalt.’
Het onkruid wint het laatst gevecht.

Namens het bestuur,

Elfriede ter Schegget