Lezing door Wilken Veen 4 nov. 2014

De wereld heeft recht op gemeente, maar heeft het er ook behoefte aan?
Statement van Wilken Veen tijdens de studiedag over ‘emancipatie- en bevrijdingstheologie’ in De Nieuwe Liefde of 4 november 2014

Beste mensen,

Toen ik – nu al weer meer dan zeven jaar geleden – mijn boekje over de theologie van Ter Schegget schreef, had ik ietwat gekscherend over de drie G’s in zijn oeuvre: geweten, gebed en gemeente. Over die eerste twee (geweten en gebed) valt heel wat te zeggen – wat ik ook gedaan meen te hebben – maar die laten we vanmiddag even rusten, omdat ze zogezegd ‘onproblematisch’ zijn. Niet onproblematisch in de zin, dat we precies begrijpen, wat daarmee bedoeld wordt en in het bijzonder wat Ter Schegget ermee bedoelde, maar onproblematisch in die zin, dat wat Bert erover schreef  eigenlijk vandaag de dag nog op bijna dezelfde manier geldt. Dat ligt bij de derde G., (die van gemeente) evident anders. Om maar een simpel voorbeeld te noemen. Toen ik in 1982 bevestigd werd als predikant in Amsterdam, kort voordat Bert zijn inaugurele rede uit zou spreken als kerkelijk hoogleraar in Leiden, was het gemiddelde aantal kerkgangers – en dus ook het aantal mensen dat bewust deel uitmaakte van een gemeente – ruim tweemaal zo groot als nu en dat aantal loopt nog altijd terug. Of – zoals Dietrich Bonhoeffer in zijn gevangenisbrieven voorspelde – de religie als zodanig geleidelijk aan verdwijnt, daarover valt te twisten. Persoonlijk denk ik van wel, omdat de klassieke religie waarover Bonhoeffer sprak, de religie van het Corpus Christianum, inderdaad vrijwel verdwenen is, maar de nieuwe vormen van religie – of moet ik zeggen spiritualiteit of esoterie – die ervoor in de plaats zijn gekomen, mikken voor een groot deel niet meer op het vormen van gemeentes of gemeenschappen, maar mikken op ‘persoonlijke groei’, zijn vormen van z.g. ‘solo-religiositeit’. Wat voor gevolgen heeft dit voor de actualiteit van Ter Schegget? Bert liet er geen enkele twijfel over bestaan, dat zijn theologie bestemd was voor de gemeente. ‘Bijbelse theologie voor de kritische gemeente’ luidde de ondertitel van één prominent boek in zijn oeuvre: De andere mogelijkheid. En de titel van een ander boek luidde (met een knipoog naar Ernst Bloch): Recht op gemeente! Geloven en in de praktijk van het leven met dat geloof actief zijn was voor Ter Schegget niet voor achter de voordeur en ook niet een zaak van PGB, niet het persoonsgebonden budget, maar de ‘persoonlijke geloofsbeleving’ die in de jaren zeventig van de vorige eeuw zo werd afgekort. Geloven was doen en dat ‘doen’ gebeurde in de publieke ruimte en was iets collectiefs, iets van de gemeente. Enigszins provocerend was in de uitnodiging gesteld, dat ik dit als een probleem beschouw en mijn zeer gewaardeerde collega en medeleerling van Bert niet. U zult ongetwijfeld vaststellen dat het iets genuanceerder ligt, maar er zijn natuurlijk wel twee verschillende manieren om met dit probleem om te gaan. Je kunt – en dat heeft zeker ook goede gronden – stellen, dat Bert zoveel meer heeft geschreven, dat niet per se uitgelegd hoeft te worden als bedoeld voor de gemeente. En dan komen we als vanzelf bij die andere twee G’s, die van geweten en gebed, die toch ook op individuen zijn gericht. Ik ben nieuwsgierig naar Evert Jans bijdrage, maar zelf geloof ik zeker in zo iets als een collectief geweten en denk dat het medeweten met God, zoals Bert het noemde, zo’n collectief geweten vormt, namelijk het geweten van de gemeente, die geleerd door de Schriften weet wanneer het “basta” moet zeggen en niet mee kan doen aan wat de wereld van haar lijkt te verlangen. En als bidden geen collectief gebeuren zou zijn, zouden we de eredienst af kunnen schaffen, want zonder gemeenschappelijk gebed (dat is het zelfs als de voorganger voorbidt) verliest de eredienst zijn bestaansrecht. Goed, dat zou het ene antwoord zijn: zoeken naar andere elementen in de theologie van Ter Schegget en daar zijn actualiteit aan ontlenen. De andere weg – en u heeft al begrepen dat die meer de mijne zou zijn – is proberen te bedenken hoe we met behulp van de theologie van Ter Schegget op zoek kunnen gaan naar nieuwe vormen van gemeenschap, want die ‘kritische gemeente’ (dat is overigens niet meer of minder dan een gemeente die gezamenlijk het woord hoort en probeert daarop een actueel antwoord te geven) lag ook in de tijd dat Bert zijn boeken schreef niet voor het opscheppen. En evenmin was de gemeente als ‘avantgarde van Gods revolutie’ (weer zo’n prachtige term van Bert), de gemeente waar de wereld volgens Ernst Bloch en Bert ter Schegget recht op had, zo maar aan te wijzen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Ik zal niet zeggen dat de gemeente in Berts theologie een eschatologisch begrip was. Daarvoor hield hij (net als ik) teveel van Bonhoeffer die terecht de strijd aanbond met de zogenaamde ‘onzichtbare gemeente’ en bij hoog en laag volhield, dat het de concrete bestaande gemeente was, die aangesproken moest worden als “het lichaam van Christus als gemeente existerend”. Die gemeente moet er zijn. Maar dat ‘moet’ moet (zoals Bonhoeffer schrijft in zijn gevangenisbrieven) begrepen worden als het nieuwtestamentische ‘dei’ (daarom ‘moest’ de Messias….) en ook een beetje als het beroemde ‘es muss, muss, muss’ van Bertolt Brecht, de slotwoorden van ‘Der gute Mensch von Sezuan’. Misschien leuk om te vertellen (kleine anekdote tussendoor) nu we het toch over Brecht hebben. Ik was te vroeg geboren om echt bij Bert te studeren, toen hij hoogleraar werd, werd ik predikant. Maar ik moest nog een doctoraal doen. Dat deed ik in Amsterdam want daar woonde en werkte ik, maar ik ging voor een bijvak christelijke ethiek naar Leiden, naar Bert. Hij gaf mij geen enkel boek over christelijke ethiek op. Het waren die keer drie B’s, Brecht, Bloch en Benjamin. En nadat we daar na afronding van dat bijvak een uur intensief over gepraat hadden, waarbij zelfs de vierde B, die van Louis Paul Boon, ter sprake kwam, zei Bert: ik zal je maar een acht geven dan staat dat in ieder geval een cum laude niet in de weg. Maar dit terzijde.

Ik geloof onmiddellijk dat die noodzakelijke gemeente (die er immers ‘moet’ zijn) er vandaag anders uit kan zien dan in de dagen van Bert. Zoals ook onze dromen over een rechtvaardige wereld er anders uitzien, omdat we dat wat we gezien hebben aan verrotting van binnenuit, aan corruptie en machtsmisbruik binnen de socialistische beweging in Oost én West niet ‘ongezien’ kunnen maken. Maar zonder die gemeente (zelfs als ze alleen nog maar als utopie in onze hoofden bestaat) kunnen we niet. We moeten dus op zoek naar nieuwe vormen van gemeenschap. Ik sluit niet uit dat Bonhoeffers ‘Arkandisziplin’ daarbij van betekenis kan worden. Beten und das Gerechte tun als de kern van onze christelijke existentie in de wereld en makkers zoeken met wie we kunnen spreken over onze motieven en onze inspiratie. Naar buiten toe helder en seculier (dat wil zeker niet per se zeggen ‘in gewone taal’, want we hebben het niet over ‘gewone’ dingen) formuleren, maar naar binnen toe zorgen dat de grote woorden niet vervlakken en in vergetelheid raken en dat volhouden tot er wellicht weer een tijd komt dat we deze woorden ‘als nieuw’ kunnen zeggen en uitleggen. Het is, kort samengevat, wat ik elders wel het ‘project Bonhoeffer’ heb genoemd, maar het sluit wonderwel aan bij wat ik van Bert heb geleerd. En het gemeenschappelijke van Bert en Bonhoeffer zit vooral in hun beider geloof in de gemeente. Dat die gemeente kleiner wordt, betekent dat ook de theologie over die gemeente en haar invloed kleiner wordt. Marquardts leerling Andreas Pangritz schreef daarover een heel mooi boek, dat hij noemde: Vom Kleiner- und Unsichtbarwerden der Theologie. Het gaat dan steeds meer om wat hij ‘impliciete theologie’ noemt. Dat is theologie die opgesloten ligt in op het eerste gezicht niet per se theologische formuleringen. Maar desondanks wel om theologie die bedoeld is voor het publieke domein. We moeten stoppen met de ontwikkeling, waarbij we ons – nota bene met stilzwijgende instemming van de leiding van onze kerken – steeds verder terug laten dringen in de privésfeer en achter de voordeur. We moeten ons weer mengen in het publieke debat. We moeten maatschappelijke thema’s (ze zijn er te over: Ebola, IS, vluchtelingen) maken tot stof voor nieuwe theologie, theologie die ergens over gaat, theologie die ertoe doet. Let maar eens op, hoe actueel, om niet te zeggen onmisbaar, Berts theologie dan is.