Lezing door Evert Jan de Wijer 4 nov. 2014

Verhaal Ter Schegget toogdag, 4 november 2014. De Nieuwe Liefde

Vanuit de theologie van Ter Schegget is er geen enkele behoefte om de kerk te sauveren.  Het geeft geen pas om ach en wee te roepen over haar verdwijning. Niet zozeer de samenleving seculariseert – al is dat waar – maar ook de kerk, in zoverre zij zich losmaakt uit haar verstrengeling met de macht, welbeschouwd sinds keizer Constantijn. Daar hoeft geen mens over te treuren, in die zin dat zij de gemeente brengt waar zij moet zijn, in margine, in de marge, in de kantlijn van de samenleving om vandaaruit trefzeker en kritisch deze samenleving onder de messiaanse loep te nemen.

Maar ik wil het mezelf vandaag niet al te makkelijk maken. Met niet al teveel leedwezen kunnen wij afscheid nemen van de institutionele kerk, al valt nog wel af te vragen waar de Schriften dan geopend, gezongen en gebeden zal worden.  De werkelijke vraag die nu voorligt is echter of de theologie van Ter Schegget toch niet zozeer de kerk maar dan toch een gemeenschap, een gemeente, een zeker collectief, veronderstelt die in deze ‘Ichhafte’ maatschappij van vandaag . We hoeven daar geen inktzwart cultuurpessimisme voor aan te hangen maar worden hierin bijgevallen door mogelijk onverwachte bondgenoten als de wijsgerig humanist Harry Kunneman die voor onze tijd van leven de term ‘het dikke Ik’ muntte.

De kritische vraag die dus vandaag voorligt, is of de theologie van Ter Schegget nog ter zake is in een maatschappelijke context die volkomen cirkelt rondom het zelf. Als gezegd, Ter Schegget veronderstelt geen kerk. Mogelijk zelfs geen gemeente in traditionele zin. Maar dan toch tenminste een kleine groep, passend in een huiskamer zoals de gemeente ooit begon. Een ‘arrière- garde d’avant -garde’, al ben ik er niet meer zeker van of deze term nu van Ter Schegget is of van de door mij zo geliefde filosoof Roland Barthes. Een gemeente die zowel de kinderen van de revolutie bij de les houdt , als waakt over de ouden en zwakken die achteraan gaan. Kernen van mondigheid, zoals Ter Schegget zijn leermeester Miskotte citeerde uit een geruchtmakend interview in zijn latere dagen. Mogelijk ontwaken wij op andere plaatsen dan waar wij ons traditioneel bevonden en daar zullen wij vormen ‘kernen van mondigheid’. Met een zekere sympathie dacht Miskotte daarbij aan de hippiecultuur van de  slapers op de Dam. Het kan dus allemaal uiterst fluïde, ver voorbij de traditionele grenzen van de kerk. Maar de veronderstelling blijft toch steeds de gemeenschap, hoe klein ook. Een groep van mensen die samenkomt rondom de Schriften en het gebed. Dus hoe verhoudt zich dat met een solipsistische en egocentrische antropologie, aangejaagd door de neoliberale lofzang op de alvoorzienigheid van de vrije markt?

Allereerst valt natuurlijk op deze maatschappijschets het nodige af te dingen. De plotselinge opkomst en populariteit van Thomas Piketty die niet alleen in zijn titel verwijst naar Das Kapital van Karl Marx, geeft te denken. De jongere generatie ontbreekt inderdaad in de traditionele organisatievorm waartoe niet alleen de kerk, maar ook de vakbond en de vereniging behoort, maar vindt elkaar in online groepen en tijdelijk engagement in actiegroepen. Het is enigszins preken voor eigen parochie, maar in de Zuidas vinden wekelijks ontmoetingen plaats tussen young professionals met ouderen, arbeidsongeschikten en allochtonen. IJverig komen daar de Ipads tevoorschijn bij de Bijbelklassen en lunchpreken van mijn collega Ruben van Zwieten en af en toe ikzelf. Wezenlijke vragen komen daar vanuit de Schriften op en blijven daar weldadig in de lucht hangen. Opmerkelijk vond ik hoe uit onvermoede hoek – al weet ik dat Bert in geheel andere tijden ook voor dat tijdschrift heeft geschreven – De Groene Amsterdammer mij naar aanleiding van deze studiemiddag vroeg om een top vijf bijbelverhalen samen te stellen die ‘het dikke ik doorprikken’. In ieder geval de journaliste zelf nam het met vreugde in ontvangst. Haar titel was zeer to the point: Bijbelse lessen in selfietijden.

Daarin schuilt naar mijn inzicht de actualiteit van het denken van Ter Schegget. Enerzijds is er de constante beweging naar de tekst, de bijbelse exegese. De Schriften doen zich voor als storing van het subject en zo ontstaat ethiek. Anderzijds neemt Ter Schegget de vorming van het subject volkomen serieus. Er is geen enkele behoefte om terug te gaan achter de verworvenheden van de Verlichting. De mens laat zich niet nog eens opnieuw knechten en zeker niet door de kerk en dat is zijn, haar goed recht. De autonomie van de mens staat. Tegelijkertijd komt deze autonomie pas werkelijk tot stand in de confrontatie met de Schriftuur die aan de mens de vraag naar het mens-zijn stelt en naar de positie van de ander in zijn of haar verhaal. Daarmee ontstaat werkelijke vrijheid, werkelijke autonomie. In gehoorzaamheid aan de dwingende impetus van de tekst.

De vraag is of voor dit horen, deze heteronome inbreuk in onze autonomie, een gemeente noodzakelijk is. Ik denk van niet. De Schriftuur is daartoe op zichzelf krachtig genoeg. Natuurlijk moet zij opengeslagen worden, uitgesproken, gehoord en uitgelegd worden. Maar dat kan overal. Het luistert nauw maar daar nu juist is de mens van vandaag goed toe uitgerust. En het helpt dat in de theologie van Ter Schegget de antropologische categorieën van de moderne mens, zoals zijn geweten, zijn autonomie, zijn onvermogen inzake goed en kwaad, au serieux worden genomen.