Inleiding Elfriede ter Schegget symposium Hoop in crisis

 

Een kleine overdenking door Elfriede ter Schegget

Tijdens de voorbereiding van dit openingswoord werd mij al gauw duidelijk dat de titel Hoop in crisis gemakkelijk tot zwaarmoedige bespiegelingen leidt. De combinatie met de ondertitel Middag tegen cynisme suggereert immers dat crisis onze hoop ondermijnt en, zoals we weten, hopeloosheid is een voedingsbodem voor cynisme. En ja, tekenen van cynisme in onze tijd zijn inderdaad de aanleiding geweest dit symposium te organiseren. Echter niet om vervolgens straks collectief zwaarmoedig huiswaarts te keren, maar juist om een realistisch tegengeluid te laten horen, waar we van opveren en moed uit putten. Waar we vandaag dus naar zoeken is een positief, nuchter antwoord op de crisis op basis van een maatschappijkritische analyse ervan. De meesteres van ironisch getinte maatschappijkritiek zonder ooit cynisch te zijn is Annie M.G. Schmidt. Het kan dan ook geen toeval zijn dat ik juist bij haar het gedicht vond dat alles waar het vanmiddag over zal gaan samenvat. Het is getiteld Pardon uit de bundel En wat dan nog?

Wanneer ik loop in Oldenzaal
Of Middelburg of Stadskanaal
Dan komt er altijd iemand aan
Die vraagt: Weet u de Lindelaan?
Zo iemand vraagt dat met een blik
Vol blij vertrouwen. Dan zeg ik:
Pardon, ik ben hier zelf vreemd.

En zo ontmoet ik alle dagen
Figuren die maar blijven vragen
Waar gaan wij heen met de cultuur?
En waarom is de jam zo duur?
Is er nog hoop in deze tijd?
Dan moet ik zeggen tot mijn spijt:
Pardon, ik ben hier zelf vreemd.

Komt er nog oorlog vragen zij?
Komt er nog eens een tiende mei?
En heeft het leven dan wel zin?
Zo ja, waar zit die zin dan in?
En zijn wij op de goede weg?
Waarop ik altijd treurig zeg;
Pardon, ik ben hier zelf vreemd,

Maar om u heen zijn mensen zat
Die altijd weten hoe of wat
Zij weten waar in dit bestaan,
De weg is naar de Lindelaan.

Dit gedicht uit 1950, is nog altijd herkenbaar en actueel, evenals de gevoelens van melancholie en vervreemding die erin zijn verwoord. In de tijd waarin het is geschreven, vlak na de tweede wereldoorlog, lag nog vers in het collectieve geheugen tot wat een rampspoed een crisis kan leiden. “Dat nooit weer” was het gemeenschappelijke uitgangspunt, maar over het Hoe was men verdeeld. Sommigen kozen voor zekerheid en wilden de orde van voor de oorlog herstellen, anderen zagen juist kansen om een nieuwe, andere orde te scheppen met alle onzekerheid van dien.  Conservatisme bedient onze natuurlijke hang naar zekerheid, terwijl progressie en vernieuwing van ons vragen het risico van een onzekere uitkomst te nemen. Dat spanningsveld staat centraal in dit gedicht en met de vraag En wat dan nog? neemt Annie M.G. onmiddellijk stelling. Hetzelfde spanningsveld is ook kenmerkend voor de discussie over de huidige crisis. Moeten wij het oude behouden en herstellen of staan wij op de drempel van een nieuwe tijd?

Het is daarom nog steeds een eigentijds gedicht, dat een overdenking waard is.

Wat opvalt in de eerste strofe is dat elke plaats in Nederland wel een Lindelaan kent,  er is sprake van een collectief bewustzijn van wat de Lindelaan is. Anders dan een Lindestraat of –weg, die doorgaans in eenvoudige wijken liggen, meandert de Lindelaan meestal door een gegoede wijk met langs de laan wuivende, eeuwenoude lindebomen. De Lindelaan is een wenkend perspectief waar iedereen verlangend naar uit ziet. Ben je bekend in dorp of stad dan weet je waar de Lindelaan is, ongeacht de afstand tot je eigen huis. Daarom ook vraagt de vreemde Vol blij vertrouwen naar de Lindelaan, hij hoeft er immers niet aan te twijfelen dat de eerste de beste die hij ernaar vraagt de weg erheen kent. En zo staat de Lindelaan in dit gedicht voor een wenkende bestemming waar we allemaal naar op weg zijn. De vanzelfsprekendheid waarmee we  allemaal ook nu nog naar de ‘Lindelaan’ op weg zijn is onveranderd, maar is het nog wel dezelfde ‘Lindelaan’?

Ik denk het niet. Stond zestig jaar geleden de Lindelaan nog voor het Koninkrijk Gods, het socialisme of  Utopia, nu staat het eerder voor onze persoonlijke bestemming, ons persoonlijk geluk, hier en nu.  Het collectieve perspectief dat verder reikte dan het eigen bestaan en levenseinde is verschoven naar een op het zelf gericht perspectief waarvan de bestemming eindigt met de dood. In hoeverre heeft deze verschuiving van perspectief de huidige crisis veroorzaakt? En,  als die oorzaak er al is, wat zegt dat dan over de aard van de crisis? En wat betekent deze perspectiefverschuiving voor de wijze waarop wij met de huidige crisis omgaan?

De tweede en derde strofe van het gedicht bestaan uit vragen, waarmee Annie M.G.Schmidt de Nederlandse klaagcultuur op de hak neemt (Waarom is de jam zo duur?), maar die tegelijkertijd ook heel fundamenteel en daardoor nog steeds actueel zijn (waar gaat het heen met de cultuur?, Is er nog hoop is deze tijd?, Komt er weer oorlog?).

Zij schreef het gedicht in een tijd waarin het stellen van existentiële vragen en zeker het antwoord erop voorbehouden was aan de gezagsdragers van de zuil waar men toe behoorde. Het stellen van de vragen op zich was dus al een daad van verzet en er was een groeiende groep die dat toch deed. Niet voor niets schrijft Annie: En zo ontmoet ik alle dagen figuren die maar blijven vragen. De antwoorden van het establishment hadden afgedaan. Er was een groeiende behoefte zelf vragen en antwoorden te mogen formuleren. Geen taboes meer alles moest ter discussie gesteld kunnen worden. Zekerheden opgeven voor onzekerheid was een bevrijding in de eerste decennia na de tweede wereldoorlog. De steeds herhaalde zin pardon ik ben hier zelf vreemd klinkt dan ook als een lof op die nieuw verworven onzekerheid. De zin Dan moet ik zeggen tot mijn spijt en de titel van het gedicht, Pardon, getuigen zowel van de destijds nog   bestaande noodzaak excuus aan te bieden als je de weg naar de ‘Lindelaan’ niet weet als van het begin van verlies van het gemeenschappelijk perspectief.

De vragen in het gedicht zijn ironisch bedoeld, wat betekent dat het antwoord erop het tegendeel is van wat ze suggereren. De vragenstellers in het gedicht zijn immers de weg kwijt, ze weten het niet meer en zijn daarom bang dat het mis gaat met de cultuur, dat er geen hoop meer is, dat er weer oorlog komt en dat het leven dan geen zin meer heeft. Dat zou heel erg zijn en toch roept het een glimlach bij ons op, omdat Annie M.G. het tegendeel wil zeggen. Haar boodschap is mensen we weten allemaal niet hoe het moet met deze wereld, we zijn allemaal vreemden, verdwaald misschien zelfs, maar dat is geen reden tot wanhoop, want vragen genereren dynamiek, terwijl antwoorden ons denken tot stilstand brengen. We weten het niet en Wat dan nog? is haar relativerende antwoord.

Tegenwoordig is het vanzelfsprekend dat iedereen over alles mag meepraten. Het is een recht dat niet meer als bevrijdend ervaren wordt. Gaandeweg begint het er zelfs op te lijken dat wij het vragen moe zijn. In een wereld die veel complexer en dynamischer is dan vijftig jaar geleden en daarom steeds nieuwe, ingewikkelde vragen oproept hunkeren velen opnieuw naar duidelijke antwoorden. Maar op complexe vragen is geen eenduidig antwoord, ook al willen demagogische politici ons dat graag doen geloven. Waren een halve eeuw geleden vooral zekerheden ons tot last, nu gaan wij gebukt onder onzekerheid. In hoeverre houdt die hang naar zekerheid verband met het verlies van een collectief perspectief waar ik eerder over sprak? Zijn we door onze onzekerheid, zo bang geworden dat wij zijn gaan geloven dat veiligheid, in een land dat tot de veiligste van de wereld hoort, hoog op de politieke agenda moet staan?  En maken daarom gaandeweg de ironische vragen van Annie M.G. Schmidt plaats voor cynische antwoorden? Ook daarover zal het vanmiddag gaan.

De laatste vraag in het gedicht Zijn wij op de goede weg?  omvat alle voorgaande en is ook de meest fundamentele. Ook uit deze vraag spreekt nog steeds het collectieve, niet ben ik, maar zijn wij op de goede weg en ook het gemeenschappelijk perspectief staat niet ter discussie, we zijn nog altijd op weg naar de Lindelaan. Het fundamentele belang van de vraag Zijn wij op de goede weg? blijkt uit het antwoord waarop ik altijd treurig zeg. De weg kwijt zijn maakt blijkbaar treurig. Ook al ben je het erover eens wat de gemeenschappelijke bestemming is. Als dat zo is wat zegt dat dan over onze tijd waarin we het niet meer over onze bestemming, laat staan over de weg erheen eens zijn? Wat zegt het over het feit dat depressie steeds vaker en op steeds jongere leeftijd voorkomt? Wat zegt het over politici die de crisis menen te kunnen bestrijden met pragmatisme en korte termijn denken dat meer gericht is op de volgende verkiezingen dan op de toekomst? Pragmatisme en kortzichtigheid van een premier die roept Koop dat huis, koop die auto en die in een gerenommeerde lezing beweert dat visie een olifant is die je het zicht ontneemt. Wat zegt dit alles over de aard van de crisis en ons vermogen deze op te lossen?

Ondanks dat onzekerheid Annie M.G. treurig stemt, waarschuwt ze in de laatste strofe echter onmiddellijk voor de schijnzekerheden van betweters. Tussen de regels door spreekt haar dédain voor deze ideologen: Maar om u heen zijn mensen zat, die altijd weten hoe of wat, zij weten waar in dit bestaan, de weg is naar de Lindelaan. Het is alsof Schmidt ons zeggen wil: liever melancholiek, zoekend op weg, dan blij op weg met een plank voor je kop (zoals onze premier met zijn eeuwige glimlach).

Hoe dicht komt dat bij het credo dat Bert ter Schegget in een van zijn boeken schreef: Liever ziek van verlangen dan gezond ten koste van de hoop?

Wat zegt zo een credo ons nog in een tijd waarin het grootste verlangen herstel van consumentenvertrouwen lijkt te zijn?

Vandaag laten wij ons door deze vragen uitdagen, als vreemden, zoekend naar nieuwe wegen en vergezichten.

Ik wens u een inspirerend symposium toe!

Elfriede ter Schegget.