Lezing Bram Grandia op 11 december 2015

Bert ter Schegget, ethicus tussen Karl Barth, Gerrit Jan Heering, Hannes de de Graaf en Krijn Strijd in over oorlog en vrede.

Ik heb de afgelopen maanden heel wat gelezen. Ik beb Ter Scheggets boeken opnieuw opengeslagen, Barth gelezen, Hannes de Graaf er bij gepakt en Krijn Strijd en kwam tot een enorm lange tekst.Zo’n 25 pagina’s. Dat gaat het niet worden, dacht ik. Dan ga ik jullie vermoeien met enorm lange citaten van deze vier voorgangers. Daarom neem ik jullie het komend half uur( het werd langer) mee op de weg van mijn leeservaring. Ik begin met zoon Bert ter Schegget en vader Jan ter Schegget. Ga dan verder met Ter Scheggets posities als het gaat om de theorie van de rechtvaardige oorlog en de theorie van de rechtvaardige revoultie, neem jullie mee in zijn worsteling met Karl Barth, ter Scheggets pleidooi voor de gemeente als voorhoede en tenslotte nog iets over Ter Schegget over nine eleven,twee maanden voor zijn dood
• De jonge Ter Schegget
“Het was voor mij een moeilijke keus om lid te worden van Kerk en Vrede. Ik had twijfels bij het pacifisme, en ik was het met Miskotte eens die ik kende vanuit de redactie van ‘In de Waagschaal’. Miskotte was in de jaren dertig uit Kerk en Vrede getreden. Hij was van mening dat je je met een principieel pacifistisch standpunt buiten de historie plaats. Hij had het gevoel: ik word dan toeschouwer. Ook Barth heeft toen erkend dat het verzet tegen het fascisme alleen nog maar gewapenderhand kon. Ik ben toch lid geworden omdat ik een teken wilde stellen, een bewijs leveren dat ik mijn voor vrede in wilde zetten. “ Aldus Bert ter Schegget in een interview in het blad Kerk en Vrede van januari 1988.
Wat was de context? Ter Schegget zegt daar over : “Vanaf 1945 na de dood van Roosevelt escaleerde de koude oorlog tussen Oost en West. In het jaar 1956, het jaar van de Hongarijekwestie en de Suezcrisis heb ik een brief geschreven aan het bestuur van Kerk en Vrede warmee ik me aanmeldde als lid. Ik schreef daarbij dat ik geen principieel pacifist was en als dat een voorwaarde was om lid te worden, dan kon dat dus niet. Ik ben toen tot mijn verrassing wel als lid geaccepteerd.”
Je hoort hem denken, dat hij een stap zet van Miskotte vandaan. Anders gezegd waar Miskotte als lid van Kerk en Vrede bedankte vóór de Tweede Wereldoorlog stapt Ter Schegget in 1956 bij Kerk en Vrede binnen. Hij zegt: ’Miskotte begreep mijn stap heel goed, dat ik een teken wilde stellen. We bevinden ons in een andere tijd, ik verzette me toen tegen de oorlog die toen dreigde en nog steeds dreigt. Zoals je gerechtigheid schept door onrecht te bestrijden, zo kom je ook tot vrede door verzet tegen het dreigen met oorlog en bewapening. Zo denk ik ethisch ook.”
Hoe zat dat thuis?
Ter Schegget vertelt dat zijn vader predikant was en dat hij zich niet in partij-politiek begaf. Ik, zegt Bert, koos wel voor Kerk en Vrede en korte tijd voor de PSP. Daarvoor was ik al betrokken bij het daklozenberaad(Wellicht niet voor iedereen helder in deze kring. Het gaat om partijpolitieke daklozen. In een van zijn ‘Kronkels’ voor Het Parool, in het gedicht ‘De vijand och..’veegt hij de vloer aan met intellectuelen die het pacifisme prediken:

De vrijheid is, als op het stil verraad
van louche proffen en humane heren,
die onze weerstand zalvend wegmasseren,
in dit beschaafde land geen celstraf staat.

En dat we hardop kunnen zeggen ‘neen’
tegen McCarthy en zijn wilde hysterie,
maar ook tegen die zwendelbende, die
de vrede predikt door Moskous vuurmond heen.

Carmiggelt ergerde zich vooral aan het volgens hem vage vrijheidsbegrip van deze pacifisten. Met ‘die zwendelbende’ bedoelt de schrijver de aanhangers van de Derde Weg, een beweging die inging tegen het zwart-witdenken van de Koude Oorlog. Het moest mogelijk zijn om te ontkomen aan het conflictdenken, aan het kritiekloos volgen van een van de twee kampen, vonden zij. Daar dacht Carmiggelt anders over. Over dit alles discussieerde Ter Schegget veel met zijn vader. Vader Jan ter Schegget was politiek geëngageerd en had zijn nabije collega en vriend Jan Buskes hoog. In het interview in Kerk en Vrede vertelt Bert een mooi verhaal. Zijn vader vertelde hem dat hij met Buskes ergens was in de oorlog en dat er een luchtgevecht losbrak boven hun hoofd. Het Duitse vliegtuig werd door het Engelse neergeschoten. Buskes begint te juichen. Mijn vader juichte niet, hij was minder emotioneel, maar wel zei hij:”Jan, als jij nu even niet juicht,zal ik het doen, dat past beter..”. Ja, Buskes mocht eigenlijk als pacifist niet juichen. Dat geeft toch ook wel wat van Buskes weer als het toch losbast boven zijn hoofd, dan kiest hij partij..”.

Barth en het pacifisme
Ter Schegget is van huis uit gewend te spreken over oorlog en vrede. Buskes is een goeie vriend van zijn vader en samen met Heering een van de voormannen van Kerk en Vrede. Tegelijkertijd is Ter Schegget als leerling van Barth en Miskotte kritisch t.a.v. het pacifisme. Karl Barth heeft in zijn dogmatiek een grondige kritiek op het pacifisme gegeven. Barth doet dat omdat het pacifisme een altijd geldend apriori verkondigt. Barth verwijt pacifisten en militaristen dat voor hen de vormgeving van de vrede als ‘Gestaltung des Staates zur Demokratie’ en van de democratie tot de sociaaldemocratie, cura posterior (van later zorg) lijkt te zijn. De ‘ontwapening’ of ‘bewapening’ lijkt de eerste zorg te zijn. De christelijke ethiek moet beide houdingen weerspreken. Alleen het vestigen van een voor allen zinvolle en rechtvaardige levensorde is cura prior, eerste zorg. Met een principieel pacifisme kun je ingaan tegen Gods Weisung, tegen het Gebot der Stunde.Er is altijd een situatie van oorlog als grensgeval mogelijk, soms zelfs noodzakelijk, denk aan zijn brief aan Hromadka in 1938. Voor Barth was er in 1938 duidelijk sprake van een rechtvaardige oorlog. Er kan een moment komen dat er oorlog gevoerd moet worden en dat de kerk tegen de mensen moet zeggen dat ze, als ze nu moeten doden daarom nog geen moordenaars zijn, maar ook in dat ‘opus alienum’ van de staat, Gods wil mogen en moeten doen. Als ik Barth lees, valt het me op dat hij meer aandacht besteed aan de ketterij van het pacifisme dan aan die van het militarisme. Wat me ook opvalt is dat Barth na 1945 over de oorlog kan schrijven alsof er geen Dresden, geen Coventry, geen Hiroshima, Nagasaki of holocaust geweest is. Kennelijk kan hij dogmatiek bedrijven zonder het hier over te hebben. Zoals hij pas na 21 jaar commentaar geeft op Heering, lijkt het ook te zijn bij zijn eigen dogmatiek. Wanneer krijgen Hiroshima en Nagasaki en de Holocaust daar een plek? Ik kom hier op terug.
Het is aan Karl Barths brief aan de Tsjechische theoloog Hromadka uit 1938 te danken (c.q. te wijten) dat een groot aantal leden Kerk en Vrede de rug toekeerde. De meester had gesproken. Pacifisme als lafheid, als ketterij (Het voert nu te ver, maar als gereformeerde jongen van huis uit denk ik: het is interessant om de argumentatie van de gereformeerde synodale veroordeling van de pacifistische CDU in 1936 eens te vergelijken met Barths kritiek op het pacifisme in 1938. Dat vraagt om een aparte studiemiddag).
Aan Karl Barths kritiek op Heerings boek ‘De zondeval van het christendom’ en Heerings reactie op Karl Barth wijd ik een aparte excurs.
Ter Schegget voelt zich desondanks – ondank de kritiek van Bartth op het radicale pacifisme in 1951- geroepen om lid van Kerk en Vede te worden in 1956 (Hongarije, Suezcrisis). In die tijd van toenemende koude -, soms zelfs warme oorlog kiest hij ervoor een daad te stellen. Ik heb de indruk dat Ter Schegget Barth voorbij gaat. Hij is al lid vanKerk en Vrede geworden voordat Barth zelf kritisch terugkijkt naar zijn eigen paragraaf over het oorlogvraagstuk in 1951. N.a.v. de encycliek Pacem in Terris (1963) zegt Barth dat helaas wel in de encycliek maar niet in zijn KD staat dat de oorlog in ons atoomtijdperk geen geschikt middel meer is tot herstel van geschonden rechten . Dat was nu precies de kritiek van Heering in 1951/1952 op Barth: waarom zo cerebraal over de oorlog spreken. Waarom de ervaringen niet verwerken van het massale moorden? Kan het zijn dat Barth dat in 1951 nog als ‘massadoden’ in plaats van ‘massamoorden’ zag? Heering heeft eerder dan Barth gewezen op het wezen van de oorlogvoering, over de propaganda en de belangen die er achter zitten. Heering voelt zich in zijn kritiek op de oorlog en zijn afwijzen van de oorlog door Barth niet serieus genomen.
Ter Schegget en de gerechtvaardigde revolutie
In de zestiger jaren worstelt Ter Scheggget met de vragen rond geweld bij het schrijven zijn proefschrift ‘Het beroep op de stad der toekomst: ethiek van de revolutie. ‘ Hij wil geen theorie van een rechtvaardige revolutie schrijven. Hij wil geen theologische legitimatie van geweld geven. Hij schrijft dat hij de apriorische leer van de rechtvaardige revolutie afwijst, maar niet de mogelijkheid van een gerechtvaardigde omwenteling, zelfs als deze met geweld gepaard gaat (BST pagg.119) Over diezelfde bladzijde, schrijft Krijn Strijd in zijn boek ‘: ”Zonder kennis van zaken geen ethische beslissing”Prachtig. Maar wat hij nu concreet onder ‘geweld’ verstaat, wordt niet duiudelijk- hij blijft op een abstract-generaliserende wijze van ‘geweld’spreken; onze ‘kennis van zaken’ wordt niet vergroot. Eénmaal constateert hij:”De revolutie kent zijn eigen vormen van despotie, repressie, geweld en machtsmisbruik en haar verloop bevordert veelal een escalatie der middelen. Maar deze opmerking functioneert nergens in het verdere betoog. Terecht is hem op dit punt onhelderheid verweten”. Strijd doelt op H.J. Heering.
Strijd schrijft vervolgens: “Dezelfde abstrahering treft ons in het later verschenen opstel ‘Zachtmoedigheid/voorwaarde voor revolutie’, waarin gesproken wordt over ‘de vreemde gedaante van geweld, die de zachtmoedigheid zal aannemen als het er om gaat onschuldigen en weerlozen te beschermen (… ) Hier geldt , dat de terminologie van de schrijver het meest abstract wordt op het punt waar de revolutie het meest concreet wordt. Ook maakt de schrijver met betrekking tot de gerechtvaardigde revolutie op geen enkele wijze ernst met geweldvrije actie. Wat King deed en schreef, speelt in zijn betoog nergens mee. “Strijd besluit met de zin: “Uit deze enkele, te beknopte opmerkingen moge duidelijk geworen zijn dat de dialektiek van doel en middelen niet tot z’n recht komen zonder de realiteit van het structurele geweld én van het revolutionaire geweld ernstig te nemen. Zonder kennis van zaken geen ethische beslissing”(A.W. pag.57).
Ter Schegget over oorlog en vrede
Op zoek naar Ter Schegget over oorlog en vrede pakte ik zijn boek ‘Een hart onder de riem’ over de Bergrede uit 2001. Ik ging op zoek naar het gedeelte over de vijandsliefde, Matth.5: 38-48. Tot mijn verdriet is dit het enige gedeelte uit de Bergrede dat niet in het boek staat. Helaas. Ik vermoed dat de preek of de lezing die hij over dit gedeelte gehouden heeft, is kwijtgeraakt. Niet dat hij er niets over zegt. Hij eindigt het eerste hoofdstuk over ‘de universaliteit van de Bergrede’ met de woorden :
“Vergevingsgezindheid veronderstelt vijandsliefde: de vijand is een mens als jij, een mens als ieder ander. De daden die hem tot je vijand gemaakt heben, zijn geen daden van blanken, ook niet van zwarten, maar daden van een mens zoals jij ook bent. Daarom die je te beseffen als slachtoffer dat jij evengoed de dader ha dkunnen zijn, als je in dezelfde omstandigheden had verkeerd. Het gebod tot viajdnbsliefde is geen semtimentaliteir, geen slag in de lcuht en geen onvervulbare eis. Vijandsliefde is het enige wat de wereld echt kan redden. Het moet je ongetwijfeld gezegd en geleerd worden, want het ligt niet voor de hyand, maar het is bij nader toezien volkomn inzichtelijk. Ja, het is de hoogste wijsheid, zonder welke de wereld zou vergaan”(HR, pag.28).
Terug dan naar een ouder boek ‘Vrijheid door gehoorzaamheid’, over de 10 woorden uit 1995. Hoofdstuk 15 heeft als titel ‘oorlog en geweld’. De eerste zin is : ‘Strikt geboden valt de oorlog niet onder dit gebod’. Ter Schegget schrijft over de oorlogen in het Oude Testament. Schrijvend over de ‘heilige oorlogen’ zegt hij dat de heilige oorlog een geweldige indamming is van de oorlog. Het is een verdedigingsoorlog door een acuut bijeengeroepen leger gevoerd waarbij geen enkele buit kan worden verkregen. Immers alle mannen moeten worden vermoord. Dus hen tot slaaf maken zit er niet in. Niet iedereen zal deze uitleg delen. Ter Schegget gaat met zevenmijls- laarzen door het OT. Hij schrijft dat het doden in de strijd niet gelijkgesteld wordt met moord. Dit wil niet zeggen dat het wordt goedgekeurd, De bijbel beschrijft dat het gebeurt. De richting van dut gebeuren is de vrede, niet de oorlog. God wil de vrede, berustend op recht en gerechtigheid. Dat is zijn doel, waarheen hij streeft. Dat heeft hij aan het volk en zijn koningen bevolen. Ter Schegget noemt de vredesprofetie uit Jesaja 2 en psalm 46 als teksten waarin staat dat de zwaarden omgesmeed zullen worden tot ploegmessen en dat Adonai het is die de oorlogen doet ophouden tot het einde der wereld, dat is het goddelijk perspectief. Dat neemt niet weg zegt ter Schegget dat ook de omgekeerde tekst er staat in Joël 3. Dan gaat het weer over de heilige oorlog die soms nodig is. Jammer dat Ter Schegget hier Harry Zeldenrust en Hans Walter Wolff niet volgt. Harry Zeldenrust schreef in Militia Christi een prima artikel over deze tekst Het gaat hier om ironie en sarcasme. Dat hadden we al kunnen lezen in het commentaar van Hans Walter Wolff uit 1969 op Joël en in zijn artikel over deze tekst in het tijdschrift Evangelische Theologie. Het is geen oproep aan Israël om een heilige oorlog te gaan voeren, maar een oproep aan de volkeren. Kom maar op, smeed je ploegscharen maar om tot zwaarden, met als ondertoon ‘het zal jullie geen moer helpen’. Hier betoont –vind ik- Ter Schegget zich geen zorgvuldig exegeet. Na de opmerking over Joël schrijft hij : “Het visioen is en blijft de vrede: daar zal de wolf te gast zijn bij het lam en de panter weiden bij het bokje, koe en berin zullen vrienden zijn en hun jongen tezamen weiden, de leeuw zal stro eten als het rund en de zuigeling spelen in het hol van een adder (Jes. 11:6-8). Dat is zo. Het water van de zee wast het niet af. Dat geweld gaat maar door! Het neemt echter soms af, soms toe. Het is nooit in ruste. Dan zegt hij : “De vraag die we ons te stellen hebben is deze : hoe overwinnen wij het geweld? Hoe maken wij het overbodig? Wanneer zien we eindelijk dat het nooit iets oplost? Hoe komen we van het geweld af? Wat we nodig hebben is een strategie die tot durende vrede leidt. We moeten de oorlog achter ons laten, want het is nooit een bruikbaar middel geweest en zeker de moderne oorlog niet met zijn kolossale verschrikkingen”.
Nooit een bruikbaar middel geweest? Dat klinkt als een radicaal pacifistische stellingname. Zeker de moderne oorlog niet met zijn kolossale verschrikkingen. Dat klinkt weer als een ’atoompacifistisch standpunt’. In ‘nooit een bruikbaar middel’, hoor ik de echo van Heering. In ‘zeker de moderne oorlog niet’, hoor ik de echo van Karl Barth. Zit ter Schegget daar tussen in? Pendelend tussen Barth en Heering? Barth heeft hij goed gelezen, Heering niet vermoed ik. Ik vind er niets van terug. Op dit punt verwijs ik naar een excurs bij dit artikel over Heering en Barth of zo u wilt over Barth en Heering.
Ter Schegget en de vredesgemeente
Voordat we naar Ter Scheggets opvatting van de taak van de gemeente van Christus kijken, kijken we naar wat Barth en wat Heering vraagt van de gemeente van Christus.
Barth ziet voor de kerk twee taken als het om oorlog en vrede gaat:
• Een bijzondere distantie tegenover de oorlog te bewaren
• De kerk moet niet het pacifisme prediken, maar zij moet van geval tot geval daarvoor zorgen, dat de stem van dit rustige verstand, zolang daar ergens nog een mogelijkheid voor is, zich verheft en gehoord wordt. Afgezien van de vraag of dit mogelijk is zegt Heering geloven wij niet dat de kerk hiermee aan haar profetische opdracht voldaan heeft. Het eerste en voornaamste heeft de kerk dan nog niet betracht. Dat behoort niet tot de politiek, maar tot het gebied van de christelijke verhouding tussen God en mens, de mens en zijn naaste, dus tot de direct-evangelische ethiek. Dat is voor haar ‘arena mea’. Dat eerste en voornaamste is dat zij niet pas op het laatste spannende moment als de angst regeert en de gemoederen verhit zijn, maar van stonde af aan, ook in volle ‘vredestijd’ en voortdurend het middel van de oorlog brandmerkt als een ongeoorloofd middel om zijn doel te bereiken, als een middel, dat in flagrante strijd is met alles wat Christus wil, als een middel waar nimmer Gods zegen, maar immer Gods vloek op rust. (Het vredeswerk dat Barth de kerk aanwijst is, gezien de zedelijke gruwel van de oorlog, te zwak, te tam. Het gaat er om dat de kerk het Evangelie losslaat van de oorlogsidee. Daarmee eindigde Heering zijn boek ‘de zondeval van het christendom’. Het gaat er om dat de kerk in de wereld een reële vredesmacht vormt. Men betichte ons niet van hoogmoed, zegt Heering, maar op dit punt heeft God ons de ogen geopend.
Op zo’n punt luisterend naar Barth en Heering ervaar ik hoe ingewikkeld het onderscheid tussen ware en valse profetie is. Hier komt het er op aan de geesten te onderscheiden. Hier staan twee geloofsbroeders recht tegenover elkaar. In een recent pleidooi van Kerk en Vrede met als titel ‘Werken aan een rechtvaardige vrede’ (september 2015) doen de auteurs (waarvan ik er een ben) een pleidooi voor ‘pacifisme als ruimte voor bezinning’. In die ruimte horen Barth en Heering allebei thuis.
Ik keer weer terug naar ter Schegget. Hij slaagt er volgens mij in verder te gaan dan Barth. Hij komt dicht in de buurt van Heering. Ik heb hem er overigens niet op kunnen betrappen dat hij de ‘Zondeval van het christen- dom’ gelezen heeft. In de aangehaalde literatuur zie ik het nergens terug- komen. Ik heb nergens bij ter Schegget een verwijzing naar Heering gevonden.
Wat moet de gemeente doen volgens Ter Schegget?
• In de eerste plaats: de gemeente kent het ’innigst engagement’, dat is het gebed. In het gebed probeert de gemeente het zuchten der wereld te articuleren. Het gebed dwingt de gemeente zich op alles wat niet goed is te bezinnen. Niets mag straffeloos passeren!
• De gemeente heeft borg te staan voor de ander. Zij probeert de ander te beschermen met haar eigen leven. “De gemeente gaat plaatsvervangend voor het slachtoffer staan en zegt: Neem mij maar! Er zijn altijd weer christenen die zulk een actie ondernemen . En het is goed!
• De gemeente zegent nooit kannonen , ook die van de gerechtvaar- digde interventie niet. Zij kent de solidariteit in de schuld en is zich diep bewust dat zij met de wereld in het boze ligt. Zij zoekt daarom ‘uitwegen der liefde’ uit de verschrikkelijke knoop van lot en schuld waarin wij bevangen zijn. Wij kunnen alleen beslissingen nemen in de geschiedenis, niet vanuit een ideaal, maar gehoorzamend aan het gebod. Dan moeten we zo’n uitweg vinden (ik vermoed dat Ter Schegget zich hier ook distantieert van Barth’s brief aan Hromadka).
Als het over die strategie tot durende vrede gaat, spreekt ter Schegget over Matth.5:38-48. Jezus wil in de Bergrede geen moraal geven, maar veeleer een moreel voor vervolgden. Hoe kun je als vervolgde op de been blijven, hoe kun je hoewel je je niet verweren kunt toch verzet plegen met andere middelen? Door die andere wang toe te keren. Je mag de vijand niet met eigen middelen weerstaan, want dan verlies je of kom je volgens Jezus in een escalatie van geweld terecht. Dat gebod is ook van politieke betekenis, omdat het Jezus in deze woorden om het Koninkrijk van God gaat. Jezus wil dat de gemeente te midden van het geweld opkomt voor de nieuwe stand van zaken. Met de Bergrede wil Jezus de gemeente toerusten in deze boze wereld tegen het geweld ter wille van het komende, de komende wereld. Maar -ter Schegget hoort de tegenwerping al- kun je die andere wang ook toekeren als er een derde in het spel is, die bedreigd wordt met dood en verderf? Zeker, het is mogelijk voor de derde in te treden, in zijn plaats te gaan staan en te zeggen : neem mij maar. Hier reageert Ter Schegget –vermoed ik- op Kuitert die in zijn boek ‘Alles is politiek, maar politiek is niet alles’ (Baarn 1985) zegt : ”Wat moeten we met Matth. 5:38-48 in maatschappelijke en politieke sitiaties als in Midden-Amerika en Zuid-Afrika? We kunnen toch moeilijk tegen de slachtoffers van de apart heid zeggen : “Weersta de boze niet maar keer hem ook de andere wang toe”(pag.131). Als ik dit lees denk ik dat de Jezus van Mattheüs in de ogen van Kuitert toch wel een naïeve hals moet zijn. In de ogen van Ter Schegget niet. Ter Schegget geeft als concreet voorbeeld Jezus die plaatsvervangend sterft. Daarmee redt hij zijn volk. Ter Schegget geeft nog een voorbeeld uit het boekje van Hannes de Graaf waar hij veel aan gehad heeft toen hij zijn commentaar op de Bergrede schreef, of zo u wilt, zijn preken over de Bergrede hield. Het boekje van professor Hannes de Graaf ‘Voor dit voorbeeld zie de uitgewerkte excurs bij dit artikel.
Hier gaat ter Schegget verder in op de verhouding gemeente en staat. De gemeente heeft haar opdracht: Christus op zijn weg na te volgen. De staat heeft haar eigen taak: De samenleving een rechtvaardige orde op te leggen. Wat betekent die opdracht van de gemeente, die liefde voor de vijand dan voor de staat? Een uitdaging zegt Ter Schegget, een uitdaging voor de staat, wiens rechtvaardige orde zonder die uitdaging zou verstenen en verstarren.
‘De staat kan nooit zeggen dat zij de tertius usus legis (het leven in dankbaarheid) niet nodig heeft, terwijl de gemeente niet kan zeggen dat de usus politicus (het afdwingen van recht en orde) voor haar overbodig is. Dat is ook de reden dat pacifisten zich zelden verzet hebben tegen politionele dwang en geweld van de staat. De rechtvaardigheid moet diep geworteld zijn in een samenleving, anders komt er niets van terecht. Maar soms ook moet zij worden afgedwongen en vaak niet zonder geweld” Hoe moet dat in de jungle van de internationale verhoudingen? Ter Schegget schrijft: “We hebben nog geen wereldwijde regering en rechts- orde. De sterkste kan het toch niet voor het zeggen hebben. God kan toch niet voor de staat zijn die de sterkste bataljons of de dikste portefeuilles heeft “. Ter Schegget ziet als belangrijkste aanzet om tot een internationale rechtsorde te komen de VN. Hij schrijft: ”De VN zullen dus in deze wereld de politionele taak moeten uitoefenen zo goed en zo kwaad als het gaat. We zullen onze nationale legers moeten omvormen tot eenheden die deze rechtsorde in ontwikkeling kunnen ondersteunen in hun internationale politionele taak.” In dit alles is ‘vrede bewaren’( peace- keeping) het minst omstreden. In het kader van de transformatie van de krijgsmacht zegt hij: ‘Voor die taak moeten de officieren en manschappen omgeschoold worden tot conflictbeheersers en diplomaten. Hier gaat het om een situatie waar het conflict nog niet is uitgebroken. Veel meer omstreden is het ‘vrede afdwingen’(peace-enforcing) dan wordt er vrede afgedwongen in een oorlogssituatie. De politionele macht komt als derde tussen de partijen met een actieve interventie. Het boek van Bert komt in 1995 uit. Over Joegoslavië schrijft hij : “Bij ‘vrede afdwingen’, als nu in het voormalige Joegslavië door velen wordt voorgestaan, moeten zeer kritische vragen worden gesteld. Het moet in de eerste plats om werkelijke interventie gaan en niet om en dekmantel voor agressie. De middelen moeren gematigd zijn, zij moeten afgestemd zijn op het doel. Het is overigens niet juist, wat wel beweerd wordt, dat je vrede afdwingend altijd een groter geweld moet gebruken dan de tegenstanders. Dat doet ook de politie niet, als het goed is! Gericht, goed doordacht, selectief geweld is veel effectiever dan bruut geweld . Ter Schegget heeft het drama van Srebrenica in 1995 niet in zijn boek kunnen verwerken. Zijn boek kwam uit in 1995.
Enkele vragen bij Ter Schegget:
Ik hoor ter Schegget op heel veel plaatsen hetzelfde zeggen, ik hoor zijn hartstochtelijke oproep aan de gemeente, maar ik mis de concretisering als het gaat om de gemeente van Christus. Hij sprrekt over de strategie die nodig is, maar ik lees er vrijwel niets over. Slechts op een enkele plaats schrijft hij over de kracht van geweldloze weerbaarheid. Bij zijn voorgangers Strijd en de Graaf zie ik veel sterker de verbinding naar maatschappelijke organisaties en kerkelijke organisaties, in hun geval de PSP en Kerk en Vrede. Hoe kan de gemeente van Christus ‘dat experiment van de liefde’ -de term is van Hannes de Graaf- leven? Ik noemde de kritiek van Strijd op ter Schegget al. Het gebrek aan concretisering. Ik hoor Ter Scheggets hartstochtelijke preken en ben ervan onder de indruk, maar waar is de plek waar de gemeente bijeenkoms en zich schoolt in de vraag hoe dat te doen: instaan voor de ander? Waarom krijgt dat geen plaats in Ter Scheggets theologie? In militaire dienst leer je te doden als het moet, waar leer je je leven te geven, instaan voor de ander als het moet? Krijn Strijd heeft er een indrukwekkend boek over geschreven ‘Geweldloze weerbaarheid’. Het kwam uit in 1974. Ook dat boek kom ik bij Ter Schegget nergens tegen. Dat verbaast me.
Tot slot: Over nine eleven
Na 11 september
Wat hadden we graag doorgepraat met Bert Ter Schegget. In het ‘ in memoriam Bert ter Schegget nummer’ van in de Waagschaal schrijft prof. dr. Gerrit de Kruijf over zijn inaugurele rede en het commentaar van Ter Schegget daarop. De Kruijf zegt in zijn inaugurele rede:
‘Onze universele verlichtingsidee (inclusief de universele verklaring van de rechten van de mens) gecombineerd met de globaliserende tendens van de economische macht van het westen, heeft ons doof en blind gemaakt voor andere machten die zich willen laten gelden en die niet onder het hoedje van onze verlichtingsidee gevangen willen worden. Zij mochten wel meedoen, maar binnen de kaders van ons universele verhaal. Dat komt natuurlijk doordat wij eenvoudig geloven dat het westerse liberalisme voor iedereen goed is. Maar als er massá mensen zijn die er een ander verhaal op na houden? Dan vinden wij die onverlicht en gevaarlijk. Wij kunnen dus de wereld alleen maar benaderen vanuit onze westerse egaliserende traditie en zijn niet in staat op een andere manier met andere tradities te rekenen dan door eroverheen te walsen. Dat zullen wij nu moeten gaan leren. De globalisering is snel gegaan na 1989 en dat betekent dat de druk van het westen op de rest van de wereld verder is toegenomen, we zullen ervaren dat de rest van de wereld onder die in westerse ogen heilzame nieuwe wereldorde uit probeert te komen en wij zullen dus moeten leren onze universele pretentie als theocratisch onderdrukkingsmechanisme te onderkennen. De geschiedenis heeft uitgewezen dat we zulke dingen alleen leren onder dwang en zo’n dwangmimend beleven we deze week. Hoe om te gaan met andere standaards dan onze eigen standaard? Hoe zullen we samenleven met verschil. Dat is de vraag.’
Ter Schegget geeft daarop in een brief het volgende commentaar: ‘Natuurlijk is er bij de USA een machtsarrogantie, die soms zelfs walgelijk is. Maar er is wel degelijk ook een ander probleem, Niet wij, maar zij hebben een religieuze theocratie. Wij zijn heengegaan door de Verlichting en proberen met vallen en opstaan de mensenrechten en democratische waarden hoog te houden, omdat zij alleen en alleen zij een mogelijkheid bieden de ene wereld vorm te geven, waar het onvermijdelijk heen moet gaan. Hoe wil je de globalisering tot een goed einde brengen zonder deze gemeenschappelijke waarden? Wat nodig is, is een grondig gesprek met de Islam over met name zijn verstrengeling van religie en politiek, die de neiging heeft tot extremisme te leiden. De onverdraagzaamheid ziet principieel echt aan de andere kant, al ontbreekt het ook ons er in de praktijk niet aan. Maar het is bij ons een schoonheidsfout, geen wezenlijk fout.’
Dat is een analyse waar ik sterke vragen bij heb. Zijn de westerse reacties op bedreigingen van het westen,in het bjzonder op nine eleven, zijn oorlogen die gevoerd worden om de toevoer van olie te waarborgen (als cocrete uitvoering van de Carter-doctrine), zijn dat schoonheidsfouten? Zit het geweld niet veel sterker ingebakken en ingeweven inde westerse politiek, ideologie en cultuur dan Ter Schegget voor waar wil hebben? Wat is er sinds het jaar dat Ter Scheggets proefschrift uit kwam dan zo wezenlijk veranderd in de buitenlanse politiek van e V.S. dat Ter Schegget dit kan schrijven?
Ook met Gerrit de Kruijf kan het gesprek niet verder gevoerd worden. We zitten midden in de discussie vandaag . In Quadraatschrift van oktober 2001 (Jg. 5 nr. 10) heeft Ter Schegget zijn ‘Overwegingen naar aanleiding van de in Amerika gepleegde terreurdaden’ helder neergeschreven. De inhoud van het antwoord aan de Kruijf vinden we ook hier terug. Ter Schegget zegt dat de NAVO wel heel snel na de aanslag om effectuering van artikel vijf van het NAVO verdrag gevraagd is, waardoor weigering op gebrek aan solidariteit zou kunnen wijzen en het verzoek op een afdwinging ging lijken. Die fout is ‘vergeeflijk’ zegt Ter Schegget, maar hij kan onverwachte buitengewoon onaangename, ja gruwelijke gevolgen hebben. Het is in ieder geval onverdraaglijk als wij erdoor in een smerige oorlog betrokken raken.”
Dat was oktober 2001. We zijn nu veertien jaar verder en zien in wat voor smerige oorlogen we betrokken zijn geraakt en nog steeds worden. Ter Schegget zag dit gevaar. Ter Schegget pleit voor een eigen Europese benadering, een bemiddelende rol tussen de VS en de islamitische wereld, voorzover-zegt hij- deze hiervoor aanspreekbaar is en niet tot het te bestrijden misdadige extremisme is vervallen.
Dan zegt hij : het doet evenwel niets af aan onze solidariteit met Amerika als wij trachten te begrijpen waar de haat van deze extremistische terroristen op stoelt, waardoor zij gevoed en vergerd wordt en waarom zij tot zulke extreme misdaden voert. Dit ‘begrijpen’ hoeft niet in ‘begrip’ over te gaan; het dient juist de effectieve bestrijding van het terrorisme.
Mijns inziens gaat Ter Schegget veel te snel heen over wat de Kruijf ‘onze universele pretentie als theocratisch onderdrukkingsmechanisme’ noemt. De wijze waarop ter Schegget reageert past precies binnen wat de Kruijf schetst. Hij reageert als gebeten. Niet ‘wij’ (alleen het gebruik van ‘wíj’ al) hebben een theocratie, maar ‘zij’. Geen enkele nuancering in dat ‘wij-zij’. Ter Schegget roept direct de islam ter bverantwoordimng en alle moslims. Ik mis hier de politieke analyse.Volgens mij maakt de Kruijf een belangrijk punt. Het zogenaamde verlichte westen heeft theocratische trekken. Misschien was ‘imperiaal’ een beter woord geweest. Maar ook bij dat imperiale hoort het theocratische. De Kruijf wil de dominantie van het westen duiden als theocratisch. Ter Schegget wuift dat ogenblikkelijk – wat mij betreft veel te snel- weg. Nu veertien jaar later zitten we met de brokken van het ‘missionaire westen’.
In 2001 zegt ter Schegget dat de vraag die met in Europa wonende moslims intensief moet worden besproken en waarop een duidelijk antwoord moet komen is of zij van harte democraten zijn of heimelijk de theocratische staat voorstaan, die zij zouden willen stichten als zij de meerderheid hadden. Niet alleen de formele onderschrijving , maar ook de oprechte omhelzing van de democratische en humanitaire waarden die wij proberen hoog te houden, moet van hen gevraagd worden, anders gaat onze samenleving ten onder. De oude leuze ‘one world or none world’ is na 11 september nog meer waar geworden dan ooit. De enige manier terrorisme definitief te beëindigen is samen te leven in erkenning van de mensenrechten en de democratische waarden. Een alternatief is er bij mijn weten niet”
De Kruijf ziet achter ter Scheggets positie Fukuyama (de islamitische wereld zal zich op de duur aan het democratisch bestel moeten conformeren) en ziet zijn eigen positie meer in de richting van Huntington (we hebben te rekenen met blijvende verschillen tussen culturen). Ik vind dat de Kruijf duidelijk anders en voorzichtiger argumenteert dan Huntington. Hier ligt een punt ewaarop we het helaas vroegtijdig afggebroken gesprek tussen ter Schegget en de Kruijf voort moeten zetten.
Ik sluit af. Ik ben onder de indruk van de wijze waarop Ter Schegget over de gemeente van Christus spreekt. Wat ik mis, is de concretisering. Ik wil afsluiten met een citaat dat me raakt. Dat lees ik in zijn mooie boekje ‘Het moreel van de gemeente’ Aan het slot van zijn tekst ‘De kracht van het goede’ over Romeinen 12: 21 “laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’, schrijft hij : “Omkeer kan niet worden afgedreigd. Met het gericht kan niet worden gechanteerd. De messiaanse gemeente moet er wel ruimte voor laten. Er is geen welsprekender manier om daarvan te getuigen dan door de liefde tot de vijand! Hoe ver zijn wij hier nog af van het constantijnse ín dit teken zult gij iverwinnen’! Wie het kruis in het blazoen voert, zal het kwade moeten overwinnen door het goede. Dat wil zeggen, in de vorm van een maxime gezegd: handel zo, dat uw geloof in de kracht van de liefde blijkt en handel zo, dat de vijand het geloof in het geweld gaat verliezen. Als Jezus Christus daar in ons woont, waar vroeger de kennis van goed en kwaad nesteldem dan is ons handelen christus-lijk. Het wordt dan helemaal bepaald door het geloof in de overwining van Christus’ liefde ten dode. Zijn offerbereidheid, Zijn martyrium. Zo leeft de gemeent boven de wereld van macht en geweld uit en gaat zij met deze wereld het wereldgericht tegemoet. Dat gericht is in de wereldgeschiedenis nog niet voltrokken. Voor de gemeente is die vertraging een ‘Gnadenfrist’, een kans tot omkeer, een uitstel van executie, waarvan zij zelfs de vijand niet mag uitsluiten. In haar misère gedraagt de gemeente zich koninklijk!”
Bram Grandia, Doesburg februari 2016